Verbs (Present tense, 3rd person singular) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	That helmet saved your life.	Die helm heeft je leven gered.
	Nothing happens by chance.	Niets gebeurt toevallig.
	It isn’t worth the trouble.	Dat is de moeite niet waard.
	The coup failed.	De staatsgreep mislukte.
	He was sacked.	Men heeft hem ontslagen.
	I know Tom is a butcher.	Ik weet dat Tom een slager is.
	London is an English city.	Londen is een Engelse stad.
	The meniscus is not a bone.	Een meniscus is geen been.
	Is it accessible?	Is het toegankelijk?
	The more one has, the more one desires.	Hoe meer men heeft, hoe meer men begeert.
	The stall has fresh vegetables.	De kraam heeft verse groenten.
	a cart that rattles on the cobblestones	een kar die ratelt op de keien
	Purple is a striking colour.	Paars is een opvallende kleur.
	Tom doesn’t get enough sleep.	Tom krijgt niet genoeg slaap.
	This is a table with numbers.	Dit is een tabel met cijfers.
	Yanni needs to wash his hands.	Yanni moet zijn handen wassen.
	The bellows are made of leather.	De blaasbalg is gemaakt van leer.
	it is with great sadness	het is met grote droefenis
	He is a good writer.	Hij is een goede schrijver.
	You live on the sixth floor.	Je woont op de zesde verdieping.