Verbs (Present tense, 3rd person singular) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Every shirt is clean.	Elk overhemd is schoon.
	“Look at that! Now we wil get additional ones, as if we are not enough already! And gosh! that one duckling looks so ugly! We don’t want that here! ”	“Kijk eens! Nu moeten wij nog het aanhangsel krijgen, alsof wij al niet talrijk genoeg waren! En foei! wat ziet dat ene eendje er uit! Dat willen wij hier niet hebben!”
	He’s acting out of spite.	Hij handelt uit rancune.
	Brazil is a large country.	Brazilië is een groot land.
	I’ll note the address.	Ik zal het adres noteren.
	This meadow abounds in frogs.	Deze wei zit vol kikkers.
	This turkey tastes good.	Deze kalkoen smaakt goed.
	My cat has disappeared.	Mijn kat is verdwenen.
	I need to mute the sound.	Ik moet het geluid dempen.
	The blacksmith pumps the bellows.	De smid blaast de blaasbalg op.
	The sheep follows the shepherd.	Het schaap volgt de herder.
	Gold is more expensive than lead.	Goud is duurder dan lood.
	The dog is chewing a bone.	De hond knaagt aan een bot.
	I like Arabic.	Arabisch bevalt me wel.
	Mary is hysterical.	Maria is hysterisch.
	She quit the company.	Ze heeft de firma verlaten.
	Tom has an aquarium.	Tom heeft een aquarium.
	It can be rebuilt.	Men kan het herbouwen.
	Icahn stops fight for Dell	Icahn stopt gevecht om Dell
	Do you have anything quieter?	Heeft u iets rustigers?