Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - D

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (708) B (1115) C (199) D (3929) E (1459) F (203) G (920) H (2217) I (1315) J (284) K (764) L (464) M (717) N (387) O (796) P (524) Q (2) R (388) S (1095) T (1082) U (193) V (1251) W (1130) X (3) Y (88) Z (921)
Dutch Recording English Learn
de woordenschat
the vocabulary
De woordkeuze is natuurlijk niet toevallig.
The choice of words is, of course, no accident.
de woordvoerder
the spokesman
de workload
the workload
de workshops
the workshops
de worst
the sausage
de wortel
the carrot
de wortels
the carrots
De wreedheid van IS verdient onze sterkst mogelijke veroordeling.
ISIS’s brutality deserves our strongest possible condemnation.
de yoghurt
the yogurt
de zaag
the saw
de zaailingen
the seedlings
de zaak
the business; case
de zaal
the room; hall
de zak
the bag
de zak
the pocket
De zaken gaan goed.
Things are going well.
de zaklamp
the torch
de zalf
the ointment
de zalm
the salmon
de zand
the sand
de zanger
the singer
de zebra
the zebra
de zee
the sea
De zee was erg glad.
The sea was very smooth.
de zeebaars
the sea bass
de zeep
the soap
de zege
the victory
de zegel
the seal (wax or other material used to authenticate a document)
de zegen
the blessings
de zeilen
the sails
de zekeringen
the fuses
de zeldzaamheden
the rarities
de zelfverdedigingskunst
the martial art
de zevenkamp
the heptathlon
de zichtbaarheid
the visibility