Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - E

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (709) B (1114) C (198) D (3921) E (1456) F (203) G (918) H (2207) I (1314) J (284) K (764) L (465) M (718) N (386) O (794) P (523) Q (2) R (383) S (1093) T (1081) U (193) V (1252) W (1130) X (3) Y (88) Z (915)
Dutch Recording English Learn
een zwart gewaad
a black robe
een zwarte vacht
a black coat
een zwerfhond
a stray dog
een zwerfkat
a stray cat
Een zwerfkat kwam naar onze tuin.
A stray cat came into our garden.
eend
duck
eenden
ducks
eendeneieren
duck eggs
eendenkooi
duck cage
eender
same
eender
any
Eender wie de taak op zich neemt, moet goed georganiseerd zijn.
Whoever takes on the task must be well-organized.
eendje
duckling
eendjes
ducklings
eene
one (old spelling)
eenendertig
thirty-one (31)
eenennegentig
ninety-one (91)
eenentachtig
eighty-one (81)
eenentwintig
twenty-one (21)
eenenveertig
forty-one (41)
eenenvijftig
fifty-one (51)
eenenzestig
sixty-one (61)
eenenzeventig
seventy-one (71)
eenheden
units
eenheid
unity
eenhoorn
unicorn
eenige
some
eenige kinderen kwamen de tuin inlopen
some children came running into the garden
Eenige kinderen kwamen de tuin inlopen...
Some children came running into the garden...
Eenige kinderen kwamen de tuin inlopen; ze gooiden brood en gerst in het water, en het kleinste riep: «Daar is een nieuwe zwaan!»
Some children came running into the garden; they threw bread and barley into the water, and the smallest cried, “There's a new swan!”
eenpersoonskamer
single room
eens
once
Eens hier, worden ze uitgebuit.
Once here, they are exploited.
eensklaps
suddenly
eentje
one (diminutive)
eenvoudig
simple