Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - N

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (709) B (1113) C (198) D (3919) E (1456) F (203) G (918) H (2205) I (1314) J (284) K (764) L (465) M (719) N (386) O (793) P (523) Q (2) R (383) S (1093) T (1082) U (193) V (1253) W (1130) X (3) Y (88) Z (914)
Dutch Recording English Learn
niet één persoon
not a single person
niet heus
not really
Niet iedere onjuiste bewering is een leugen.
Not every untrue statement is a lie.
Niet iedereen die hier woont, is rijk.
Not everyone who lives here is rich.
Niet iedereen houdt van sneeuw.
Not everyone likes snow.
niet ingeschakeld
not turned on
niet lezen
don’t read
Niet lummelen.
Don’t slouch.
niet meer die van een logge, grauwe, lelijke vogel
no longer that of a cumbersome, grey, ugly bird
niet meer uitstellen
no more delay
niet op voorraad
out of stock
Niet roken tijdens de voorstelling.
No smoking during the performance.
Niet veel langer.
Not much longer.
Niet vloeken!
Don’t swear!
niet waar
false
niet-metalen
nonmetals
niet-rokers
non-smokers
nietje
stapler
niets
nothing
Niets gebeurt toevallig.
Nothing happens by chance.
niets meer te bewijzen
nothing more to prove
Niets vergeten.
Don’t forget anything.
Niets zal mijn kwaadaardig plan dwarsbomen.
Nothing will hinder my malicious plan.
niettemin
nevertheless
Niettemin blijft hij altijd optimistisch, zelfs in moeilijke tijden.
Nevertheless, he always remains optimistic, even in difficult times.
nietwaar
not true
nieuw
new
Nieuw-Zeeland
New Zealand
nieuwe
new (long form)
nieuwe berichten
new messages
Nieuwe chauffeurs moeten soelaas brengen.
New drivers have to bring relief.
nieuwe map
new folder
Nieuwe verstrengingen lijken onafwendbaar.
New restrictions seem inevitable.
nieuwjaarsdag
New Year’s Day
nieuwjaarszon
New-year’s sun
nieuws
news