Dutch-English Dictionary - U

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (709) B (1114) C (198) D (3920) E (1456) F (203) G (918) H (2207) I (1314) J (284) K (764) L (465) M (719) N (386) O (793) P (523) Q (2) R (383) S (1094) T (1082) U (193) V (1253) W (1130) X (3) Y (88) Z (915)

Dutch	English	Learn
uit	from	Learn
uit	consists of (part 2)
uit	to challenge (part 1)
uit	to expand (part 1)
uit	looked like (part 2)
Uit de boeken die in de kast staan mag je in geen geval plaatjes knippen.	You absolutely may not cut pictures out of the books on the bookcase.	Learn
uit de geschiedenis	of history	Learn
uit de naad gewerkt	worked one’s fingers to the bone; worked tirelessly	Learn
Uit een poll blijkt dat 79% zich belemmerd voelde in zijn stemrecht.	A poll showed that 79% felt themselves hampered in their right to vote.	Learn
uit elkaar	apart	Learn
uit te breiden	to expand (long form)	Learn
uit te kramen	to utter	Learn
uit te voeren	to carry out; to perform (long form)	Learn
Uit welk land kom je?	What country are you from?	Learn
uitbating	operation	Learn
uitblazen	to blow out	Learn
uitbreiding	expansion	Learn
uitbroeden	to hatch	Learn
uitbuiten	to exploit	Learn
uitbuiting	exploitation	Learn
uitbundig	exuberantly	Learn
uitbundige	lavish	Learn
uitdagen	to challenge	Learn
uitdagend	challenging	Learn
uitdagende	challenging (long form)	Learn
uitdaging	challenge	Learn
uitdroging	dehydration	Learn
uitdrogingsverschijnselen	dehydration symptoms	Learn
uitdrukken	to express	Learn
uitdrukking	expression	Learn
uitdrukkingen	expressions	Learn
uiteindelijk	finally	Learn
uiteindelijke	final	Learn
uiten	to express	Learn
uiteraard	of course	Learn
Uiteraard ben ik niet zo oud als jij.	I’m not as old as you, of course.	Learn