Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - W

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (709) B (1113) C (198) D (3919) E (1456) F (203) G (918) H (2205) I (1314) J (284) K (764) L (465) M (719) N (386) O (793) P (523) Q (2) R (383) S (1093) T (1082) U (193) V (1253) W (1130) X (3) Y (88) Z (914)
Dutch Recording English Learn
Waar spreken we af?
Where are we meeting?
Waar studeer je?
Where do you study?
Waar vind ik een geldautomaat?
Where is an ATM?
Waar was je op de avond dat de fabriek platbrandde?
Where were you the night the factory burned down?
Waar werk je?
Where do you work?
Waar werkt hij?
Where does he work?
Waar werkt Jan?
Where does John work?
Waar werkt Jan? (dialoog)
Where does John work? (dialogue)
Waar werkt Jan? Jan werkt in de meubelfabriek.
Where does John work? John works in the furniture factory.
Waar wil je heen?
Where do you want to go?
Waar woon je tegenwoordig?
Where do you live now?
Waar woon je?
Where do you live? (informal)
Waar woont u?
Where do you live? (formal)
Waar zijn de kinderen?
Where are the children?
Waar zijn de paspoorten?
Where are the passports?
Waar zijn er veel bars?
Where are there a lot of bars?
Waar zijn er veel bezienswaardigheden?
Where are there a lot of sites to see?
Waar zijn er veel hotels?
Where are there a lot of hotels?
Waar zijn er veel restaurants?
Where are there a lot of restaurants?
Waar zijn mijn ouders?
Where are my parents?
Waar zijn we?
Where are we?
waar?
where?
waarbij
where; whereas
waarbij je borg staat voor een pro-actieve aanpak en heldere communicatie
where you guarantee a pro-active approach and clear communication
waarborgen
to guarantee
waard
innkeeper
waard
worth
waarde
value
waardeer
appreciate
waardeloos
worthless
waardeloos geworden
has become worthless
waarderen
to appreciate; to value
waardevolle
valuable
waardige
worthy
waardoor
through which
waarheid
truth