Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - A

0 (1) 1 (9) 2 (4) 3 (2) 4 (1) 5 (3) 6 (2) 7 (4) 8 (2) A (1808) B (690) C (1162) D (811) E (500) F (649) G (401) H (995) I (1696) J (120) K (75) L (476) M (671) N (343) O (374) P (837) Q (31) R (507) S (1682) T (6691) U (152) V (123) W (1092) X (4) Y (337) Z (14)
English Dutch Recording Learn
a residential tower een woontoren
A resounding silence fell. Er viel een galmende stilte.
a resounding success een doorslaand succes
a restaurant een restaurant
a revelation een openbaring
a rice een rijst
a riddle een raadsel
a ridiculous story een potsierlijk verhaal
a righteous person een rechtschapen mens
a river een rivier
a roof een dak
a roof tile een dakpan
a room een kamer
a rope een touw
A round trip, please. Heen-en-terug, graag.
a rubber een rubber
a ruler een heerser
a safe way een veilige manier
a safe working environment een veilige werkomgeving
a safety net een vangnet
a safety vest een veiligheidshesje
a sailboat een zeilboot
a salad een salade
a sand een zand
a sandwich een sandwich
a sausage een worst
a scale een schaal
a school een school
a scientist een wetenschapper
a screen een scherm
a sea een zee
a seating area een zithoek
A second one was struck against the wall Een tweede werd tegen den muur afgestreken
A second one was struck against the wall (paragraph) Een tweede werd tegen den muur afgestreken (paragraaf)
A second one was struck against the wall; it gave light, and where it shone against the wall, it went as transparent as a veil, she could see into the room. Een tweede werd tegen den muur afgestreken; het gaf licht, en waar het schijnsel op den muur viel, werd deze doorzichtig als een sluier; zij kon in de kamer zien.
a secret een geheim