Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - A

0 (1) 1 (9) 2 (4) 3 (2) 4 (1) 5 (3) 6 (2) 7 (4) 8 (2) A (1808) B (690) C (1162) D (811) E (500) F (649) G (401) H (995) I (1696) J (120) K (75) L (476) M (671) N (343) O (374) P (837) Q (31) R (507) S (1682) T (6691) U (152) V (123) W (1092) X (4) Y (337) Z (14)
English Dutch Recording Learn
A stitch in time saves nine. Voorkomen is beter dan genezen.
A storm breaks loose. Een storm barst los.
A storm prevented the plane from taking off. Door een storm is het vliegtuig niet kunnen vertrekken.
a straw een rietje
a stray cat een zwerfkat
A stray cat came into our garden. Een zwerfkat kwam naar onze tuin.
a stray dog een zwerfhond
a strict prison sentence een strenge gevangenisstraf
a strike notice een stakingsaanzegging
a strip of fabric een reep stof
a strip of land een reep land
a stroller een kinderwagen
a strong team een hecht team
a stronger defense een sterkere defensie
a structured, resource-oriented approach een structurele, brongerichte aanpak
a student een student
a stunning scene een verbluffend tafereel
a subject een onderwerp
a sugar een suiker
a suicide note een afscheidsbrief
a suitcase een koffer
a sullen face een nors gezicht
a support base een draagvlak
a survey een rondvraag
a sustainable approach een duurzame omgang
a sweet little black cat een lieve, kleine, zwarte kat
a sweet pepper een zoete peper
a sweet, small, black kitten een lief, klein, zwart katje
a sympathetic sound een meelevend geluidje
a table een tafel
A table for four please. Een tafel voor vier aub.
A table for one, please. Een tafel voor één, alstublieft.
A table for three please. Een tafel voor drie aub.
A table for two please. Een tafel voor twee aub.
a tail een staart
a tall woman een lange vrouw