Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - A

0 (1) 1 (9) 2 (4) 3 (2) 4 (1) 5 (3) 6 (2) 7 (4) 8 (2) A (1808) B (690) C (1162) D (811) E (500) F (649) G (401) H (995) I (1696) J (120) K (75) L (476) M (671) N (343) O (374) P (837) Q (31) R (507) S (1682) T (6691) U (152) V (123) W (1092) X (4) Y (337) Z (14)
English Dutch Recording Learn
a torch een zaklamp
A torch is a stick that gives light by means of fire. Een toorts is een stok die door middel van vuur licht geeft.
A tortoise is slow. Een schildpad is traag.
a tractor een tractor
a trade war een handelsoorlog
a trailer een aanhangwagen
a translator een vertaler
a trap een valkuil
a trap een valstrik
A tray full of things that looked horribly similar to human nails. Een dienblad vol dingen die gruwelijk veel op menselijke nagels leken.
a tree snake een boomslang
a turning point een keerpunt
a twisted smile een verwrongen glimlach
A typical Greek pays only seven times a year with his bank card at the store. Een doorsnee Griek betaalt slechts zeven maal per jaar met zijn bankkaart in de winkel.
a university een universiteit
a vacation een vakantie
a vacuum cleaner een stofzuiger
a van een bestelwagen
a vegetable een groente
a very beautiful and nice language een heel mooie en leuke taal
a very compassionate person een zeer meelevend persoon
a very large head een heel groot hoofd
a very pretty woman een heel knappe vrouw
a very reasonable price een heel schappelijk prijsje
a very strong field of participants een zeer sterk deelnemersveld
a village een dorp
a violation of democracy een schending van de democratie
a violent man een gewelddadige man
a voiceless consonant een stemloze consonant
a vowel een klinker
a waiter een ober
a waitress een serveerster
a wardrobe een garderobe
a warehouse een magazijn
a washing machine een wasmachine
a waste bin een afvalbak