Bathroom Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the room	de kamer
	a room	een kamer
	She could see into the room.	Zij kon in de kamer zien.
	the bath	het bad
	bathroom	badkamer
	to go for a bath	in bad gaan
	the bathroom	de badkamer
	Where is the bathroom?	Waar is de badkamer?
	Who is that in the bathroom?	Wie is dat in de badkamer?
	Yanni went back to his room.	Yanni ging terug naar zijn kamer.
	Is there a bathroom in the room?	Is er een badkamer in de kamer?
	when I went to the bathroom	toen ik naar de badkamer ging
	sitting room	zitkamer
	dining room	eetkamer
	The door leads to the bathroom.	De deur gaat naar de badkamer.
	the door	de deur
	Is the door open?	Staat de deur open?
	He opened the door.	Hij deed de deur open.
	Is there a telephone in the room?	Is er een telefoon in de kamer?
	front door	voordeur