Understand spoken Dutch

Conjunctions Examples Dutch lesson

Recording English Dutch Status
You’re older than Tom. Jij bent ouder dan Tom.
yawning and stretching geeuwend en rekkend
jerking and swaying rukkend en zwiepend
Where is there a bakery? Waar is de bakkerij?
small and stocky klein en gedrongen
pay and complete betalen en afronden
which has been destroyed die is vernietigd
when they were leaving toen zij weggingen
grim but satisfied grimmig maar voldaan
When are you going to Vienna? Wanneer ga je naar Wenen?
blankets and warm clothing dekens en warme kledij
let her finish raging laat ze maar uitrazen
A semi-trailer is a trailer that does not have its own front axle and of which an important part of the weight rests on the towing vehicle (the tractor). Een oplegger is een aanhangwagen, die geen eigen vooras heeft en waarvan dus een belangrijk deel van het gewicht op het trekkend voertuig (de trekker) rust.
A single match would do her good, if she would dare to take one from a box, strike it against the wall to warm her fingers. Één enkel lucifertje zou haar wel goed doen, als zij er maar één uit een doosje durfde nemen, dit tegen den muur afstrijken en zich de vingers daaraan warmen.
for her old grandmother, the only one who had ever loved her, and who had now passed away, had told her that when a star falls, a soul was going up to God want haar oude grootmoeder, de enige die haar ooit had liefgehad, maar die nu dood was, had haar verteld, dat er, als er een ster naar beneden valt, een ziel tot God opstijgt
Tom and Mary both lied. Tom en Mary logen allebei.
His beard was long and bushy. Zijn baard was lang en ruig.
moaning and yawning kreunend en geeuwend
Don’t ask me that question again. Stel me die vraag niet meer.
cordial and flattering hartelijk en vleiend