Food Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	a boiled egg	een gekookt ei
	seafood	zeevruchten
	grapes are sour	druiven zijn zuur
	I grow tomatoes.	Ik kweek tomaten.
	a box of dates	een doos dadels
	the watercress	de waterkers
	the peanut butter	de pindakaas
	the mandarin	de mandarijn
	the Dutch sausage	de frikandel
	chocolate mousse	chocolademousse
	the beef (Netherlands spelling)	het rundvlees
	the mushroom	de champignon
	the pancake	de pannenkoek
	Tom ate a salad.	Tom at een slaatje.
	the fragrant herbs	de geurige kruiden
	She ordered an ice cream.	Ze bestelde een ijsje.
	the syrup waffle	de stroopwafel
	Tom snacks all day.	Tom snoept de hele dag.
	steamed carrots	gestoomde wortelen
	Meg bought a can of tomatoes.	Meg kocht een blik tomaten.