Skip to main content
Understand spoken Dutch
Search
Understand spoken Dutch
Main navigation
Show — Main navigation
Hide — Main navigation
Home
Online Lessons
Dictionary
FAQ
Donate
Blog
Testimonials
Contact
Breadcrumb
Home
Online Lessons
"he" Practice Lesson
"he" Practice Dutch lesson
Primary tabs
Summary
Quiz
Content
Secondary tabs
All
Words
Phrases
Learn
Recording
English
Dutch
Status
He ordered a beer.
Hij heeft een bier besteld.
He can play baseball.
Hij kan honkballen.
He gave me an example.
Hij gaf me een voorbeeld.
Why did he get involved?
Waarom raakte hij betrokken?
He’s accustomed to traveling.
Hij is gewend om te reizen.
He has experience in the operation of various businesses.
Hij heeft ervaring in de uitbating van verschillende bedrijven.
He is angry.
Hij is nijdig.
He is nice.
Hij is aardig.
He’s always busy.
Hij is altijd bezig.
He got angry over nothing.
Hij werd nijdig om niets.
Is he a teacher?
Is hij een leerkracht?
He felt a wave of excitement.
Hij voelde een golf van opwinding.
He turned up an hour later.
Hij kwam een uur later opdagen.
He had broken up with his wife.
Hij heeft met zijn vrouw gebroken.
He didn’t seem to be worried about this.
Hij lijkt zich hier geen zorgen over te maken.
He is totally dependent on his parents.
Hij is volledig afhankelijk van zijn ouders.
He tripped over his own feet.
Hij is gestruikeld over zijn eigen voeten.
He already tried five different hair-growing supplements to no avail.
Hij probeerde al vijf verschillende haargroeimiddelen, maar zonder baat.
he is approaching
hij nadert
He is a fool.
Hij is een dwaas.
Pagination
First page
« First
Previous page
‹ Previous
Page
1
Page
2
Page
3
Page
4
Current page
5
Page
6
Page
7
Page
8
Page
9
…
Next page
Next ›
Last page
Last »