"not" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I had no idea that Mary was your daughter.	Ik wist niet dat Mary jouw dochter was.
	I’m not the one responsible for this mistake.	Ik ben niet verantwoordelijk voor deze fout.
	I don’t think anyone would want to read this book a second time.	Ik denk niet dat iemand dit boek een tweede keer zou willen lezen.
	don’t love; don’t like (1st person singular)	hou niet van
	Oh, I don’t know.	O, dat weet ik niet.
	We’re not crazy.	We zijn niet gek.
	Of course not.	Uiteraard niet.
	They won’t get far.	Ze zullen niet ver komen.
	Shouldn’t Tom go first?	Moet Tom niet eerst gaan?
	Tom hasn’t eaten.	Tom heeft niet gegeten.
	I’m not paying for this.	Hiervoor betaal ik niet.
	Tom is standing right behind me, isn’t he?	Tom staat vlak achter me, niet?
	Tom hasn’t eaten enough.	Tom heeft niet genoeg gegeten.
	Just pretend like we’re not here.	Doe gewoon alsof we hier niet zijn.
	I’m tired, but I still can’t fall asleep.	Ik ben moe maar ik kan nog niet slapen.
	I’m not as old as you, of course.	Uiteraard ben ik niet zo oud als jij.
	I was a kid and didn’t know any better than that it would never pass	ik was een kind en wist niet beter dan dat ’t nooit voorbij zou gaan
	The drawer won't open.	De la gaat niet open.
	Don’t leave them alone.	Laat ze niet alleen.
	I don’t understand you.	Ik begrijp je niet.