Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	eighty-eight (88)	achtentachtig
	eighty-two (82)	tweeëntachtig
	eighty-three (83)	drieëntachtig
	eighty-four (84)	vierentachtig
	eighty-five (85)	vijfentachtig
	My name is Mary.	Mijn naam is Maria.
	Tom will be too late.	Tom zal te laat zijn.
	eighty-nine (89)	negenentachtig
	one hundred and eighty (180)	honderdtachtig
	eighty thousand (80,000)	tachtigduizend
	eighty-seven (87)	zevenentachtig
	Tom is late.	Tom is te laat.
	What time is supper?	Hoe laat is het avondeten?
	one hundred and eighty-four (184 )	honderdvierentachtig
	the head (animal)	de kop
	the juice	het sap
	the state	de staat
	the question	de vraag
	a question	een vraag
	the word	het woord