Pets 1 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	We’ve got five cats.	We hebben vijf katten.
	There are two cats in the house.	Er zijn twee katten in huis.
	She really likes cats a lot.	Ze houdt heel erg van katten.
	The dog ate the cake.	De hond at de taart.
	He gave the dog a bone.	Hij gaf een bot aan de hond.
	a sweet little black cat	een lieve, kleine, zwarte kat
	My cat is always up to mischief.	Mijn kat is altijd bezig met kattenkwaad.
	the mouse	de muis
	a mouse	een muis
	I don’t believe a word of it!	Maak dat de kat wijs!
	She has a chubby cat.	Ze heeft een mollige kat.
	mouse-coloured	muiskleurig
	their pet	hun huisdier
	the pet	het huisdier
	Does the dog swim often?	Zwemt de hond vaak?
	The dog is gone.	De hond is foetsie.
	the cat; the pussycat	de poes
	The pussycat is a pet.	De poes is een huisdier.
	“Thank God!” the duckling said with a sigh; “I’m so ugly that even the dog doesn’t want to bite me.”	“Goddank!” zei het eendje met een zucht; “ik ben zo lelijk, dat de hond mij zelfs niet wil bijten.”
	the hamster	de hamster