Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	My neck hurts.	Mijn nek doet pijn.
	Tom broke his neck.	Tom brak zijn nek.
	He is a fool.	Hij is een dwaas.
	It's almost eleven o'clock.	Het is bijna elf uur.
	I have brown hair.	Ik heb bruin haar.
	we didn’t know	wij wisten niet
	I have blond hair.	Ik heb blond haar.
	Can you walk?	Kunt u stappen?
	his old robe	zijn oude gewaad
	your files	je bestanden
	like an eagle	als een adelaar
	it was sad	het was treurig
	They all watched.	Ze keken allemaal.
	He’s a fast walker.	Hij kan snel lopen.
	but how did it help?	maar wat hielp dat?
	Someone help me.	Iemand, help me even.
	You sing beautifully.	Je zingt prachtig.
	I’m such a fool.	Ik ben zo’n dwaas.
	He’s always busy.	Hij is altijd bezig.
	Please help me!	Help me alstublieft!