Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I asked for my money back.	Ik vroeg mijn geld terug.
	That building is beautiful.	Dat gebouw is prachtig.
	I don’t like to live in the city.	Ik woon niet graag in de stad.
	Tom was able to help us today.	Tom kon ons helpen vandaag.
	What a beautiful garden.	Wat een prachtige tuin.
	Your team is better than ours.	Jouw team is beter dan het onze.
	This is all that remained for me.	Dit is al wat er bleef voor mij.
	Tom thought it was going to hurt.	Tom dacht dat het pijn zou doen.
	I’ve been living in the Netherlands for three years.	Ik woon al drie jaar in Nederland.
	but it is where I was born	maar het is waar ik geboren ben
	Just like everyone in the Netherlands.	Net als iedereen in Nederland.
	How will I live with this pain?	Hoe zal ik met deze pijn kunnen leven?
	How did you find out where I live?	Hoe ben je erachter gekomen waar ik woon?
	How often have you been in the Netherlands?	Hoe vaak ben je in Nederland geweest?
	We have no one to help us.	We hebben niemand om ons te helpen.
	this time	deze keer
	my son	mijn zoon
	her son	haar zoon
	I have red hair.	Ik heb rood haar.
	Are you sure about that?	Weet u dat zeker?