Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	this afternoon	deze middag
	I’m a human.	Ik ben een mens.
	I put it in the drawer.	Ik doe het in de la.
	I need ice.	Ik heb ijs nodig.
	This sentence is good.	Deze zin is goed.
	What is the date?	Wat is de datum?
	Which sentence is wrong?	Welke zin is fout?
	My child is ill.	Mijn kind is ziek.
	Don’t leave them alone.	Laat ze niet alleen.
	Do you like the city?	Bevalt de stad u?
	Everybody will be going.	Iedereen gaat.
	We need to get out of here now.	We moeten hier nu weg.
	How do you like it?	Hoe bevalt het je?
	I need some soap.	Ik heb wat zeep nodig.
	Everybody stayed.	Iedereen bleef.
	What’s in this box?	Wat zit er in deze doos?
	I know Tom’s secret.	Ik weet Toms geheim.
	You have a large stomach.	Je hebt een grote maag.
	I don’t understand you.	Ik begrijp je niet.
	It’s freezing cold.	Het is ijskoud