"that" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I think what you’re saying is true.	Ik denk dat het waar is wat je zegt.
	“Can you stop doing that?” said the mother.	“Wil je dat nu wel eens laten?” zei de moeder.
	I hope he comes.	Ik hoop dat hij komt.
	I wish everyone knew this.	Ik wou dat iedereen dit wist.
	Don’t ask how I know that.	Vraag niet hoe ik dat weet.
	Tom says he can’t hear anything.	Tom zegt dat hij niets kan horen.
	I had no idea that Mary was your wife.	Ik wist niet dat Mary jouw vrouw was.
	I don’t think your mother likes him.	Ik denk niet dat je moeder hem leuk vindt.
	I don’t think Tom would ever say something like that.	Ik denk niet dat Tom ooit iets zoals dat zou zeggen.
	Do you know anybody who works in that building?	Ken jij iemand die in dat gebouw werkt?
	That’s what the doctor said.	Dat is wat de dokter zei.
	I can’t afford it.	Dat kan ik niet betalen
	We’re glad you were able to come.	We zijn blij dat je kon komen.
	I’m glad you weren’t there.	Ik ben blij dat je er niet was.
	I had no idea that Mary was your daughter.	Ik wist niet dat Mary jouw dochter was.
	I don’t think anyone would want to read this book a second time.	Ik denk niet dat iemand dit boek een tweede keer zou willen lezen.
	Oh, I don’t know.	O, dat weet ik niet.
	This drives me nuts.	Dat maakt me gek.
	Yanni knows he’s ready.	Yanni weet dat hij klaar is.
	I want you to stay with Tom.	Ik wil dat je bij Tom blijft.