Transport Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Where is the train to London?	Waar is de trein naar Londen?
	Tom lives near the airport.	Tom woont vlak bij de luchthaven.
	When will this bus arrive in Brussels?	Wanneer komt deze bus aan in Brussel?
	How do I get to the airport?	Hoe kom ik bij de luchthaven?
	When will this train arrive in Brussels?	Wanneer komt deze trein aan in Brussel?
	train journey	treinreis
	We happened to be on the same train.	We zaten toevallig in dezelfde trein.
	the boat	de boot
	the roads	de wegen
	house boat	woonboot
	highways	snelwegen
	respiratory tract	luchtwegen
	road profile	wegprofiel
	the highways	de snelwegen
	Tom has sold his car.	Tom heeft zijn auto verkocht.
	Which car do you think looks best?	Welke auto ziet er het beste uit volgens jou?
	the tram	de tram
	the stop	de halte
	submarine	duikboot
	bicycle basket	fietsmand