Transport Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	tourist traffic	vreemdelingenverkeer
	These cars are built in Japan.	Deze wagens zijn gebouwd in Japan.
	They cycled there and took the train back.	Ze gingen met de fiets heen en met de trein terug.
	A storm prevented the plane from taking off.	Door een storm is het vliegtuig niet kunnen vertrekken.
	the taxi	de taxi
	toll levy	tolheffing
	the tracks	de sporen
	tram tracks	tramsporen
	taxi driver	taxichauffeur
	the kilometer	de kilometer
	km/h	km/uur
	Does this bus stop in Brussels?	Stopt deze bus in Brussel?
	the trailer	de aanhangwagen
	Does this train stop in Brussels?	Stopt deze trein in Brussel?
	a pub, a lady on a bike	een kroeg, een juffrouw op de fiets
	truck driver	vrachtwagenchauffeur
	The bus stops close to the library.	De bus stopt dicht bij de bibliotheek.
	We didn’t know which bus to take.	We wisten niet welke bus we moesten nemen.
	When does the bus for Brussels leave?	Wanneer vertrekt de bus naar Brussel?
	He has a foreign car.	Hij heeft een buitenlandse wagen.