Verbs (infinitives) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	to go for a walk	gaan wandelen
	Don’t forget anything.	Niets vergeten.
	You should know that.	Dat zou je moeten weten.
	You’ve been forgotten.	Men is je vergeten.
	I forgot.	Ik ben het vergeten.
	Get a haircut.	Laat je haar knippen.
	It could be anyone.	Het kan eender wie zijn.
	Anybody could do this.	Iedereen zou dit kunnen.
	You can’t win if you don’t play.	Je kan niet winnen als je niet speelt.
	I don’t want to talk about it anymore.	Ik wil er niet meer over praten.
	These kinds of mistakes happen a lot.	Dit soort fouten gebeuren veel.
	It could be any one of us.	Het kan eender wie van ons zijn.
	Reading isn’t easy.	Lezen is niet gemakkelijk.
	He had his hair cut short.	Hij liet zijn haar kort knippen.
	When are you getting your hair cut?	Wanneer laat jij je haar knippen?
	before he could say anything else	voordat hij iets anders kon zeggen
	These kinds of mistakes don’t happen often.	Dit soort fouten gebeuren niet vaak.
	Tom and Mary live in the same city.	Tom en Mary wonen in dezelfde stad.
	Tom and Mary live in the same state.	Tom en Mary wonen in dezelfde staat.
	That’s not something anyone can do.	Dat is niet iets wat eender wie kan doen.