Understand spoken Dutch

Verbs (infinitives) Examples Dutch lesson

Recording English Dutch Status
to bring somebody (along) iemand meebrengen
to express myself mezelf uitdrukken
I have to keep up. Ik moet bijblijven.
I will have to report this. Ik zal dit moeten melden.
Can you skip the intro? Kun je de intro overslaan?
Can you make a reservation? Kan men reserveren?
to reconsider (long form) te heroverwegen
We must abide by the law. We moeten de wet naleven.
to go through hard times het magertjes hebben
You still have to comb your hair. Je moet je haar nog kammen.
to attach files bestanden bijvoegen
mopping the kitchen floor de keukenvloer dweilen
Lit up by the blazing sun, there stood an old castle, that was surrounded by a deep canal, and from the wall to the water thick brushwood was growing. Door de glans der zon beschenen, stond daar een oud kasteel, dat door een diepe gracht omgeven was, en van de muur tot aan het water groeide dicht kreupelhout.
“Look at that! Now we wil get additional ones, as if we are not enough already! And gosh! that one duckling looks so ugly! We don’t want that here! ” “Kijk eens! Nu moeten wij nog het aanhangsel krijgen, alsof wij al niet talrijk genoeg waren! En foei! wat ziet dat ene eendje er uit! Dat willen wij hier niet hebben!”
I’ll note the address. Ik zal het adres noteren.
I need to mute the sound. Ik moet het geluid dempen.
an unmarried person gets married een ongehuwde trouwt
She quit the company. Ze heeft de firma verlaten.
It can be rebuilt. Men kan het herbouwen.
no more delay niet meer uitstellen