Understand spoken Dutch

Verbs (Present tense, 1st person singular) Examples Dutch lesson

Recording English Dutch Status
I had good teachers. Ik heb goede leerkrachten gehad.
Life is short, you have to enjoy it! Het leven is kort, je moet er van genieten.
I wish you much hope and prospects in the future days. Ik wens je wat hoop en wat uitzicht op morgen.
She can’t resist complaining. Ze kan het niet laten om te vitten.
when you need to speak French wanneer er Frans gesproken moet worden
Sorry, I’m not responsible for that. Sorry, daar ben ik niet verantwoordelijk voor.
You know more about Tom than anyone else does. Jij weet meer over Tom dan wie dan ook.
Tom can make me feel better after a bad day. Tom kan me beter doen voelen na een slechte dag.
I know that they serve God with great devotion. Ik weet dat zij met veel toewijding God dienen.
Where is an ATM? Waar vind ik een geldautomaat?
I need a toothbrush. Ik heb een tandenborstel nodig.
I know my daughter better than anybody else. Ik ken mijn dochter beter dan wie dan ook.
I know that I have to improve my Dutch. Ik weet dat ik mijn Nederlands moet verbeteren.
I wonder whether Tom is colorblind. Ik vraag me af of Tom kleurenblind is.
If you want to try it, go ahead and try it. Als je het wil proberen, ga je gang en probeer het.
The plan has yet to be approved. Het plan moet nu nog goedgekeurd worden.
I don’t think that was a wise decision. Ik denk niet dat dat een verstandige beslissing was.
I’m ordering you to leave immediately. Ik geef je het bevel onmiddellijk te vertrekken.
I think what you just told me was a lie. Ik denk dat hetgeen wat je me juist verteld hebt een leugen was.
When are you planning to get married? Wanneer ga je in het huwelijksbootje stappen?