Understand spoken Dutch

Verbs (Present tense, 2nd person singular) Examples Dutch lesson

Recording English Dutch Status
I don’t know how to address you. Ik weet niet hoe ik je moet aanspreken.
a country that is known as tolerant een land dat bekend staat als tolerant
I need you to urinate in this cup. Ik moet u vragen om in deze beker te plassen.
You are definitely out of your mind. Je bent zeker niet goed bij je verstand.
Can you wake me at 7 a.m.? Kunt u mij wekken om zeven uur ’s morgens?
I accept the Terms of Sale. Ik aanvaard de Verkoopsvoorwaarden.
Tom can’t decide whether he should go. Tom kan niet beslissen of hij moet gaan.
Why did you decide to buy this house? Waarom heb je besloten dit huis te kopen?
Extortion can lead to imprisonment. Afpersing kan leiden tot gevangenisstraf.
Technology is everything nowadays. Techniek staat voor alles tegenwoordig.
This misery is more than I can bear. Dit is meer ellende dan ik kan verdragen.
She doesn’t know how to drive a car. Zij weet niet hoe ze een auto moet besturen.
Now it ran away and flew over the fence. Nu liep het weg en vloog over de schutting.
Nobody can answer this question. Niemand kan deze vraag beantwoorden.
My annoyance doesn’t easily disappear. Mijn ergernis verdwijnt niet gemakkelijk.
I have to consider every possibility. Ik moet iedere mogelijkheid overwegen.
it will be especially beneficial to get out again het zal vooral deugd doen om weer buiten te komen
Can I quickly pee before we leave? Mag ik even plassen voordat we vertrekken?
The judge will make a ruling concerning the case. De rechter zal een uitspraak doen inzake de zaak.
A loan can help buy a house. Een ontlening kan helpen bij het kopen van een huis.