Verbs (Present tense, 2nd person singular) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Tom also likes to play the flute.	Tom speelt ook graag de fluit.
	What rate should I use?	Welk tarief mag ik hanteren?
	Yanni needs to wash his hands.	Yanni moet zijn handen wassen.
	You live on the sixth floor.	Je woont op de zesde verdieping.
	how the couch is at Mien’s	hoe of het bankstel staat bij Mien
	I need to go to Spijkenisse	Ik moet naar Spijkenisse.
	Is there table service?	Heeft u bediening aan tafel?
	You can’t mess this up.	Je mag dit niet verprutsen.
	I can’t stand that anymore.	Dat kan ik niet langer aanzien.
	this agreement is observed	dit akkoord wordt nageleefd
	Do you have any vegetarian dishes?	Heb je vegetarische schotels?
	There is a lot of junk on the attic.	Er staat veel rommel op de zolder.
	Where can I buy some Chinese food?	Waar kan ik Chinees eten kopen?
	Do you accept British pounds?	Kan ik met Britse ponden betalen?
	You need treatment.	Je hebt behandeling nodig.
	Is this supposed to be a gift?	Moet dit een cadeau voorstellen?
	Tom’ll remember.	Tom zal het zich herinneren.
	Can’t you vacuum later?	Kun je later niet stofzuigen?
	You have completed this section.	Je hebt dit onderdeel afgerond.
	Is that why you’re single?	Is dat waarom je vrijgezel bent?