Verbs (Present tense, 3rd person singular) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Is this some kind of joke?	Moet dit een grap voorstellen?
	Flour is made from wheat.	Meel wordt van tarwe gemaakt.
	The coat rack is in the hallway.	De kapstok staat in de gang.
	It makes no sense.	Het heeft geen betekenis.
	My hard drive is almost full.	Mijn harde schijf is bijna vol.
	but we don’t care	maar dat kan ons niet schelen
	She is busy in the utility room.	Ze is bezig in de bijkeuken.
	This picture was taken last year.	Deze foto is vorig jaar genomen.
	He is such a lucky guy.	Hij heeft zodanig veel geluk.
	He has dishonored the family.	Hij heeft de familie onteerd.
	Time travel is impossible.	Tijdreizen is onmogelijk.
	His opinion is worthless.	Zijn mening is waardeloos.
	She’s overconfident, isn’t she?	Ze is overmoedig, nietwaar?
	Life is interesting.	Het leven is interessant.
	He is poor, to be sure, but he is happy.	Hij is uiteraard arm, maar hij is gelukkig.
	This store sells vegetables.	Deze winkel verkoopt groenten.
	I feel guilty about it.	Ik voel me schuldig hiervoor.
	Can I just pay a fine now?	Kan ik gewoon nu een boete betalen?
	He tripped over a stone.	Hij is over een steen gestruikeld.
	Did everyone sleep well?	Heeft iedereen goed geslapen?