Verbs (Present tense, 3rd person singular) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I still don’t know how that happened.	Ik weet nog steeds niet hoe dat is gebeurd.
	Tom has to tell Mary what happened.	Tom moet Mary vertellen wat er gebeurd is.
	The problem can occur at any time.	Het probleem kan op elk moment optreden.
	Who did Tom sell his farm to?	Aan wie heeft Tom zijn boerderij verkocht?
	Why did Tom sell his farm?	Waarom heeft Tom zijn boerderij verkocht?
	Mary is one of the prettiest women in Boston.	Maria is een van de mooiste vrouwen in Boston.
	We must tell everybody what happened.	We moeten iedereen vertellen wat er is gebeurd.
	The little green owl has the best language school I know.	De kleine groene uil heeft de beste talenschool die ik ken.
	You need to set a good example for your children.	Je moet het goede voorbeeld geven voor je kinderen.
	You can trust him to keep his word.	Je kan hem vertrouwen dat hij zijn woord zal houden.
	“But it is so delightful to swim about on the water,” said the duckling	“Maar het is zo prettig, in het water te zwemmen,” zei het eendje
	Leave that behind and teach your other children to swim!	Laat dat maar liggen, en leer je andere kinderen liever zwemmen!
	He has experience in the operation of various businesses.	Hij heeft ervaring in de uitbating van verschillende bedrijven.
	“The world is so big!” all the young ones said; because now they had much more space than in the egg.	“Wat is de wereld toch groot!” zeiden al de jongen; want nu hadden zij heel wat meer plaats dan in het ei.
	It’s poison.	Het is gif.
	waiting room	wachtzaal
	Where’s your husband?	Waar is je man?
	This is my sister.	Dit is mijn zus.
	starting gun	startschot
	This is my husband.	Dit is mijn man.