Verbs (Present tense, 3rd person singular) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Doing that is discouraged.	Dat wordt afgeraden.
	I’ll consider it.	Ik zal het overwegen.
	Does everybody understand?	Begrijpt iedereen het?
	nobody benefits from that	daar heeft niemand baat bij
	Is he a teacher?	Is hij een leerkracht?
	You’ve got to start somewhere.	Je moet ergens beginnen.
	That is really nice of her.	Dat is echt aardig van haar.
	Bread is made from flour.	Brood wordt van meel gemaakt.
	Nobody’s going to believe this.	Niemand gaat dit geloven.
	Who’s shorter, Tom or Mary?	Wie is kleiner, Tom of Mary?
	How long does a turtle live?	Hoelang leeft een schildpad?
	Luckily, Tom isn’t my boss.	Gelukkig is Tom mijn baas niet.
	The earth is smaller than the sun.	De aarde is kleiner dan de zon.
	There is always something happening here.	Er is altijd iets gaande hier.
	The vacancy is now closed.	De vacature is nu gesloten.
	How do you use this card?	Hoe gebruikt men die kaart?
	Your daughter’s on drugs.	Je dochter gebruikt drugs.
	Yanni is back in Algeria.	Yanni is terug in Algerije.
	Flattery is not my thing.	Vleierij is niets voor mij.
	Shouldn’t you call the police?	Moet je de politie niet bellen?