"with (accompanying)" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	A tea with milk, please.	Een thee met melk, alstublieft.
	How will I live with this pain?	Hoe zal ik met deze pijn kunnen leven?
	My orders are to go with you.	Ik heb het bevel om samen met jou te gaan.
	coffee with warm milk	koffie met warme melk
	I want a dish containing chicken.	Ik wil een gerecht met kip.
	I want a dish with fish.	Ik wil een gerecht met vis.
	I want a dish containing bread.	Ik wil een gerecht met brood.
	I want a dish containing eggs.	Ik wil een gerecht met eieren.
	Why don’t we go to Australia with Tom?	Waarom gaan we niet naar Australië met Tom?
	to be happy with	blij zijn met
	Have a drink with me, Tom.	Drink iets met me Tom.
	someone with less experience	iemand met minder ervaring
	What time do you start work?	Hoe laat begint u met werken?
	Who did you go shopping with?	Met wie ben je gaan winkelen?
	I don’t want to be alone with Tom.	Ik wil niet alleen blijven met Tom.
	How is your hand, by the way?	Hoe gaat het trouwens met je hand?
	i.e.	m.a.w.
	The branch is full of leaves.	De tak is vol met bladeren.
	Yanni is here with Skura.	Yanni is hier met Skura.
	Yanni saw Skura with her mom.	Yanni zag Skura met haar moeder.