Understand spoken Dutch

Verbs (infinitives) Examples Dutch lesson

Recording English Dutch Status
I couldn’t anticipate that that would happen. Ik kon niet voorzien dat dat zou gebeuren.
Tom and Mary live in the same building. Tom en Mary wonen in hetzelfde gebouw.
We are thinking of buying some new furniture. We overwegen nieuwe meubels te kopen.
I knew you were trouble the minute I saw you. Zodra ik je zag, wist ik dat je ellende zou brengen.
So it is wrong, we must change Het is dus verkeerd, we moeten het veranderen
He didn’t seem to be worried about this. Hij lijkt zich hier geen zorgen over te maken.
Here’s a list of things that Tom needs to do. Hier is een lijst met dingen die Tom moet doen.
There are trees on either side of the river. Er staan bomen aan beide kanten van de rivier.
I usually take a bath before going to bed. Meestal neem ik een bad vooraleer ik ga slapen.
Nobody can foresee what’ll happen. Niemand kan voorzien wat er gaat gebeuren.
Travelling abroad is not recommended. Reizen naar het buitenland wordt afgeraden.
I would be grateful if you could do that for me. Ik zou dankbaar zijn als je dat voor me zou willen doen.
and along my father’s garden path I saw the tall trees standing en langs het tuinpad van m’n vader zag ik de hoge bomen staan
Try your best to lay eggs, or to purr or let sparks come out of your body. Doe je best maar om eieren te leggen of te spinnen of vonken uit je lijf te laten komen.
to do the laundry de was doen
to get angry boos worden
to resemble lijken op
to marry (long form) te trouwen
to wake up wakker worden
making aan het zetten