Verbs (infinitives) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	to distinguish (long form)	te onderscheiden
	Tom will explain it to you.	Tom zal het je uitleggen.
	This shouldn’t take long.	Dit zou niet lang moeten duren.
	Will you be leaving tomorrow?	Ga je morgen vertrekken?
	I shouldn’t have gotten so angry.	Ik had niet zo boos moeten worden.
	There’s no need to pretend anymore.	Je hoeft niet meer alsof te doen.
	You should have gotten up earlier.	Je had eerder moeten opstaan.
	He’ll show up soon.	Hij zal spoedig komen opdagen.
	We will understand it afterwards.	Nadien zullen we het begrijpen.
	I want to marry a virgin.	Ik wil graag met een maagd trouwen.
	Keep speaking, because you speak well.	Blijf praten, want je spreekt goed.
	We’re going hiking this afternoon.	We gaan wandelen deze namiddag.
	I would like an apointment.	Ik wil graag een afspraak maken.
	Tom asked me to take a picture of him.	Tom vroeg me een foto van hem te maken.
	I need to see that report today.	Ik moet dat rapport vandaag zien.
	Misery can occur anywhere.	Ellende kan overal voorkomen.
	I would like to contribute.	Ik zou graag willen bijdragen.
	His hair is starting to turn gray.	Zijn haren beginnen grijs te worden.
	I could use some advice.	Ik zou wat advies kunnen gebruiken.
	Don’t forget to turn the light off.	Vergeet niet het licht uit te doen.