Verbs (Present tense, 1st person singular) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Yanni needs to find a job.	Yanni moet werk vinden.
	I have a lot of friends.	Ik heb veel vrienden.
	I think that I can find Tom.	Ik denk dat ik Tom kan vinden.
	Do you know how long the trip takes?	Weet u hoe lang het rijden is?
	I think what you’re saying is true.	Ik denk dat het waar is wat je zegt.
	Put yourself in my position.	Ga eens in mijn schoenen staan.
	I’m sure we’re going to win.	Ik weet zeker dat we zullen winnen.
	I like to solve problems.	Ik vind het leuk om problemen op te lossen.
	Do you know why Tom bought this?	Weet je waarom Tom dit gekocht heeft?
	I’ve made a lot of new friends.	Ik heb veel nieuwe vrienden gemaakt.
	I made a lot of new friends this year.	Ik heb dit jaar veel nieuwe vrienden gemaakt.
	looking	op zoek
	I am looking for	ik zoek
	Am I fat?	Ben ik dik?
	You look good!	Wat zie jij er goed uit!
	I can’t see it either.	Ik zie het ook niet.
	Which book are you reading?	Welk boek lees je?
	Can Tom hear us?	Kan Tom ons horen?
	I’m looking for an old man.	Ik zoek een oude man.
	I, too, am a teacher.	Ik ben ook leraar.