Verbs (Present tense, 3rd person singular) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Do you wear dentures?	Draagt u een kunstgebit?
	He will not be able to do the work.	Hij zal het werk niet aankunnen.
	Tom remains suspicious.	Tom blijft achterdochtig.
	Rather than work, she wants to travel.	Veeleer dan werken, wil zij reizen.
	The goal is to hit the target.	Het doel is om het doel te treffen.
	our job is not easy	Onze opdracht is niet eenvoudig
	I wonder who’ll win.	Ik ben benieuwd wie er gaat winnen.
	electric driving is on the rise	elektrisch rijden is in opmars
	Tom isn’t Mary’s chauffeur anymore.	Tom is niet langer Mary’s chauffeur.
	Don’t believe her because she always lies.	Geloof haar niet, want ze liegt altijd.
	Ask Tom whether he wants another drink.	Vraag Tom of hij nog een drankje wil.
	a liar that is right, that’s true	een treuzelaar dat klopt, dat is waar
	Tom never has a pencil with him.	Tom heeft nooit een potlood bij zich.
	Sami is going to judge you anyway.	Sami gaat je sowieso beoordelen.
	Tom will have nightmares.	Tom zal nachtmerries krijgen.
	The trumpet is a musical instrument.	De trompet is een muziekinstrument.
	Nonetheless, it’s true.	Desalniettemin is het waar.
	He is responsible for it.	Hij is daarvoor verantwoordelijk.
	The situation is getting trickier.	De situatie wordt steeds listiger.
	He rather wants to sleep than study.	Hij wil veeleer slapen dan studeren.