Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - D

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (710) B (1112) C (199) D (3921) E (1456) F (203) G (918) H (2207) I (1314) J (284) K (764) L (465) M (718) N (386) O (794) P (523) Q (2) R (384) S (1093) T (1082) U (193) V (1252) W (1130) X (3) Y (88) Z (915)
Dutch Recording English Learn
De kaarten werden niet goed geschud.
The deck was poorly shuffled.
de kaas
the cheese
de kabeljauw
the cod
de kachel
the stove
de kade
the quay
de kalasjnikov
the kalashnikov
de kalender
the calendar
de kalkoen
the turkey
De kalkoen werd gevolgd door geflambeerde kerstpudding.
The turkey was followed by flambéed Christmas pudding.
de kalkoenen
the turkeys
de kam
the comb
de kamer
the room
De kamer was zo donker dat we op de tast naar de deur moesten gaan.
The room was so dark that we had to feel our way to the door.
de kameraad
the companion
de kamers
the rooms
de kampioen
the champion
de kan the jug
De kanarie zingt vrolijk in zijn kooi.
The canary sings cheerfully in its cage.
de kandidaat
the candidate
de kandidaten
the candidates
de kanker
the cancer
de kans
the chance
de kant
the side
de kanten
the sides
de kantoorvergoeding
the office allowance
de kap
the hood
De kapitein deelde de buit eerlijk.
The captain shared the plunder fairly.
de kapper
the hairdresser
de kapstok
the coat hook
De kapstok staat in de gang.
The coat rack is in the hallway.
de kar
the bandwagon
de kar
the cart
de kassa
the cash register
de kast
the closet
de kast the locker
de kastjes
the lockers