Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - D

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (710) B (1112) C (199) D (3921) E (1456) F (203) G (918) H (2207) I (1314) J (284) K (764) L (465) M (718) N (386) O (794) P (523) Q (2) R (384) S (1093) T (1082) U (193) V (1252) W (1130) X (3) Y (88) Z (915)
Dutch Recording English Learn
de hond
the dog
De hond at de taart.
The dog ate the cake.
De hond die het kind had gebeten werd kort nadien gevangen.
The dog that bit the child was caught soon after.
De hond is foetsie.
The dog is gone.
De hond is zwart.
The dog is black.
De hond knaagt aan een bot.
The dog is chewing a bone.
De hond slaapt eveneens binnen.
The dog also sleeps inside.
De hond van Yanni is niet agressief.
Yanni’s dog is not aggressive.
De hond wil de hamburger niet met kaas. The dog doesn’t want the hamburger with cheese.
de honden
the dogs
De honende toon in zijn stem was duidelijk.
The derisive tone in his voice was clear.
de honger
the hunger
de honing the honey
de hoofddoek
the headscarf
de hoofdpijn
the headache
de hoofdstad
the capital
De hoofdstad van het Verenigd Koninkrijk is Londen.
The capital of the United Kingdom is London.
de hoogmis
the high mass
de hoogte the height
de hooiberg
the haystack
de hoop
the hope
de hoop
the heap
de hotels
the hotels
de houder
the holder
de houding
the attitude
de hoven van beroep
the courts of appeal
de hufter
the asshole
de huichelaar
the hypocrite
de huid
the skin
de huidige printers
the current printers
de huisgenoot
the housemate
de huizen
the houses
de hulp
the help
de hulst
the holly
de humor
the humour
de hurken
the squats