Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - E

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (709) B (1112) C (198) D (3921) E (1456) F (203) G (918) H (2207) I (1314) J (284) K (764) L (465) M (718) N (386) O (794) P (523) Q (2) R (384) S (1093) T (1081) U (193) V (1252) W (1130) X (3) Y (88) Z (915)
Dutch Recording English Learn
een scheur
a tear (rip or split)
een schietpartij
a shooting
een schijnvertoon
a sham
Een schildpad is traag.
A tortoise is slow.
een schim
a ghost
Een schimmige deal, gesloten in een achterkamertje.
A shadowy deal, concluded in a small back room.
een schone tulband
a clean turban
een school
a school
een schoolvoorbeeld
a textbook example
een schort
an apron
een schot in de roos
a bull’s eye
een schotel koud vlees
a dish of cold meats
een schotel rauwe groenten en dipsaus
assorted raw vegetables and dips
een schriftelijke mededeling
a written notice
een schriftelijke proef
a written test
een schril gemauw
a shrill meow
een schrille kreet
a shrill cry
Een schuilkelder is een kelder om de bevolking te beschermen tegen een luchtaanval en andere soorten van gevaar.
A bomb shelter is a basement to protect the population from air raid and other types of danger.
een serie
a series
een serieuze keelinfectie
a serious throat infection
een serveerster
a waitress
een simpele
a mere
een sinaasappel
an orange
een sla
a lettuce
een slagerij J. van der Ven
a butcher’s shop J. van der Ven
een slapeloze nacht
a sleepless night
een slecht idee
a bad idea
een sleutel
a key
een slijpsteen
a sharpening stone
een slotenmaker
a locksmith
een sluwe, berekenende manier
a sly, calculating way
een smaak
a flavor
een smalle stenen trap
a narrow stone staircase
Een snelle ruk aan het stuur redde ons.
A quick jerk of the wheel saved us.
een snelle vermelding
a quick mention
een snoep
a candy