Dutch-English Dictionary - E

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (709) B (1112) C (198) D (3921) E (1456) F (203) G (918) H (2207) I (1314) J (284) K (764) L (465) M (718) N (386) O (794) P (523) Q (2) R (384) S (1093) T (1081) U (193) V (1252) W (1130) X (3) Y (88) Z (915)

Dutch	English	Learn
een stukje krijt	a piece of chalk	Learn
een suiker	a sugar	Learn
een taal	a language	Learn
een taal leren	to learn a language	Learn
een tafel	a table	Learn
Een tafel voor drie aub.	A table for three please.	Learn
Een tafel voor één, alstublieft.	A table for one, please.	Learn
Een tafel voor twee aub.	A table for two please.	Learn
Een tafel voor vier aub.	A table for four please.	Learn
een tak die zo dik was als een python	a branch that was as thick as a python	Learn
een tandarts	a dentist	Learn
een tandenstoker	a toothpick	Learn
een tapijt	a carpet	Learn
een tarwe	a wheat	Learn
een tas	a bag	Learn
een team	a team	Learn
een technisch deskundige	a technical expert	Learn
een tegenaanwijzing	a counter-indication	Learn
een televisie	a television	Learn
een test omgeving	a test environment	Learn
een theater	a theater	Learn
een thee	a tea	Learn
Een thee met melk, alstublieft.	A tea with milk, please.	Learn
een themapark	a theme park	Learn
een theorie	a theory	Learn
Een ticket naar Londen alstublieft.	A ticket to London please.	Learn
Een ticket naar Parijs, alstublieft.	One ticket to Paris, please.	Learn
een tijd	a time	Learn
een tijdelijke melding	a temporary notification	Learn
een tijdperk	an era	Learn
een toegang	an access	Learn
een toename van oorsuizen	an increase in tinnitus	Learn
een toeschouwer	a spectator	Learn
een toetsenbord	a keyboard	Learn
een toezegging	a commitment	Learn
een tolk	an interpreter	Learn