Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - E

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (709) B (1113) C (198) D (3919) E (1456) F (203) G (918) H (2205) I (1314) J (284) K (764) L (465) M (719) N (386) O (793) P (523) Q (2) R (383) S (1093) T (1082) U (193) V (1253) W (1130) X (3) Y (88) Z (914)
Dutch Recording English Learn
een coach
a coach
een computer
a computer
een confrontatie tussen heethoofden en de politie
a confrontation between hotheads and the police
een consulaat
a consulate
een consultant
a consultant
een contract
a contract
een croissant
a croissant
één daarvan viel naar beneden en vormde een lange, vurige streek.
One of them fell down and formed a bright streak of fire.
een dag
one day
een dag
a day
een dak
a roof
een dakpan
a roof tile
een dam
a dam
een dampende beker
a steaming cup
een date
a date
een derde
a third
Een dergelijke schikking is niet mogelijk.
Such an arrangement is not possible.
een deugddoende vakantie
a pleasant holiday
een deur
a door
een deur op een kier
a door ajar
een deurmat
a doormat
een deurwaarder
a bailiff
een dief
a thief
Een dienblad vol dingen die gruwelijk veel op menselijke nagels leken.
A tray full of things that looked horribly similar to human nails.
een dikke roetlaag
a thick layer of soot
een dikke wollen bivakmuts
a thick woolen balaclava
een diner
a dinner
Een dochter is een persoon van het vrouwelijk geslacht in relatie tot een of twee ouders.
A daughter is a person of the female gender in relation to one or two parents.
een document
a document
een doffe dreun
a dull thump
een doffe plof
a dull thud
een donker bos
a dark forest
een donkere en trieste dag
a dark and sad day
een donkere lappendeken van velden en bomen
a dark patchwork of fields and trees
een donut
a donut
een doolhof
a maze