Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - H

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (712) B (1121) C (198) D (3949) E (1470) F (203) G (922) H (2234) I (1321) J (284) K (769) L (463) M (718) N (389) O (801) P (524) Q (2) R (392) S (1101) T (1084) U (193) V (1256) W (1134) X (3) Y (88) Z (925)
Dutch Recording English Learn
het rundvlees
the beef (Netherlands spelling)
het Saharazand
the Sahara sand
het salaris
the salary
het sap
the juice
het schaakspel
the game of chess
het schaap
the sheep
Het schaap blaat luid.
The sheep bleats loudly.
Het schaap heeft een zachte vacht.
The sheep has a soft coat.
Het schaap is wit.
The sheep is white.
Het schaap volgt de herder.
The sheep follows the shepherd.
het schampschot
the schampschot
het scharnier
the hinge
Het scheen het kleine meisje werkelijk toe, alsof zij bij een grote, ijzeren kachel zat.
It shone towards the little girl, as if she was sitting at a large iron stove.
het scheermes
the razor
het scheermesje
the razor blade
het schepsel
the creature
het scherm
the screen
het schijngevecht
the mock battle
het schijnsel
the glare
Het schijnt dat we een mol in ons midden hebben.
It seems as though we have a mole in our midst.
het schild
the shield
het schilderij
the painting
Het schilderij toont een vredig tafereel.
The painting shows a peaceful scene.
Het schilderij was de blikvanger van de show.
The painting was the eye-catcher of the show.
het schip
the ship
het schoolbord
the blackboard
het schot
the shot
het schoteltje
the saucer
het schuim
the foam
het semester
the semester
het signaal
the signal
het sinaasappelsap
the orange juice
het sipste gezicht
the saddest face
het slachtoffer
the victim
het slechte weer
the bad weather
het slokje
the sip (diminutive)