Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	his collar	zijn kraag
	Is he German?	Is hij Duits?
	I'm disgusted.	Ik walg ervan.
	You disgust me.	Ik walg van je.
	Is he hitting you?	Slaat hij jou?
	not a single	geen enkele
	I study	ik studeer
	I understood.	Ik begreep.
	half sister	halfzuster
	I care about this.	Hier geef ik om.
	I don’t get it.	Ik snap het niet.
	It feels real.	Het voelt echt.
	Really, I mean it.	Heus, ik meen het.
	What do you mean?	Hoe bedoel je?
	Do you have any idea?	Heb je enig idee?
	I’m chubby.	Ik ben mollig.
	He is chubby.	Hij is mollig.
	Your opinion matters.	Jouw mening telt.
	That would be nice.	Dat zou fijn zijn.
	Do you like sports?	Hou je van sport?