Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	He had a hole in his sock.	Hij had een gat in zijn sok.
	What exactly do you mean?	Wat bedoel je precies?
	another vehicle	een ander voertuig
	Nobody understood me.	Niemand begreep mij.
	He was red with anger.	Hij werd rood van woede.
	I got suspended.	Ik werd geschorst.
	She wants to switch.	Zij wil schakelen.
	I even work on Sundays.	Ik werk zelfs op zondag.
	Do you have cigarettes?	Heb je sigaretten?
	I will stay for four nights.	Ik blijf vier nachten.
	I think a quarter of an hour.	Ik denk een kwartier.
	I am sharing this document with you.	Ik deel dit document met u.
	How do you keep costs down?	Hoe houd je de kosten laag?
	my ardent desire	mijn vurige verlangen
	The duck looked at it.	De eend bekeek het eens.
	Bend your neck and say: Quack!	Buig je hals nu en zeg: Kwak!
	I have a stomach ache.	Ik heb buikpijn.
	Does he deserve that role?	Verdient hij die rol?
	He plays the trombone.	Hij speelt trombone.
	He has a gun.	Hij heeft een pistool.