Understand spoken Dutch

Verbs (past participle) Examples Dutch lesson

Recording English Dutch Status
the clouds were full of hail and snow de wolken zaten vol hagel en sneeuw
I just got some bad news. Ik heb net slecht nieuws gekregen.
I hope I didn’t wake you up. Ik hoop dat ik je niet wakker heb gemaakt.
I haven’t slept almost all night! Ik heb bijna de hele nacht geen oog dichtgedaan!
She’s really pissed off that she wasn’t given a raise. Ze is echt nijdig dat ze geen loonsverhoging heeft gekregen.
He already would have been happy if the ducks would have accepted him around them Het zou al blij geweest zijn als de eenden hem maar in haar midden geduld hadden
The little one stretched both of her hands towards it: and then, the match went out. De kleine strekte haar beide handjes er naar uit: daar ging het lucifertje uit.
“Look, that is how it goes in the world now!“ said the mother of the ducklings, and she was sticking out her beak, because she also wanted the eel head. “ “Kijk, zo gaat het nu in de wereld!” zei de moeder der eendjes, en zij stak haar snavel al uit, want zij wilde de palingkop ook wel hebben.”
He was cheating. Hij bedroog.
approved (past participle) goedgekeurd
Tom deceived Mary. Tom bedroog Maria.
I did not have time. Ik heb geen tijd gehad.
The war ended. De oorlog eindigde.
A candle is made of wax. Een kaars is gemaakt van was.
Flour is made from wheat. Meel wordt van tarwe gemaakt.
This picture was taken last year. Deze foto is vorig jaar genomen.
I had good teachers. Ik heb goede leerkrachten gehad.
Have you got used to eating Japanese food yet? Ben je al gewend aan Japans eten?
He tripped over a stone. Hij is over een steen gestruikeld.
Did everyone sleep well? Heeft iedereen goed geslapen?