Skip to main content
Understand spoken Dutch
Search
User account menu
Show — User account menu
Hide — User account menu
Log in
Understand spoken Dutch
Search
Search
Main navigation
Show — Main navigation
Hide — Main navigation
Home
Online Lessons
Dictionary
FAQ
Donate
Blog
Testimonials
Contact
Breadcrumb
Home
Dictionary
Dutch-English Dictionary - H
Primary tabs
English-Dutch
Dutch-English
Dialogues
0
(1)
1
(9)
2
(3)
A
(711)
B
(1121)
C
(198)
D
(3949)
E
(1470)
F
(203)
G
(922)
H
(2232)
I
(1321)
J
(284)
K
(769)
L
(463)
M
(718)
N
(389)
O
(801)
P
(524)
Q
(2)
R
(392)
S
(1101)
T
(1084)
U
(193)
V
(1254)
W
(1133)
X
(3)
Y
(88)
Z
(925)
Dutch
Recording
English
Learn
Hij heeft met zijn vrouw gebroken.
He had broken up with his wife.
Learn
Hij heeft ook een appel.
He also has an apple.
Learn
Hij heeft puisten.
He has pimples.
Learn
Hij heeft twee kinderen.
He has two children.
Learn
Hij heeft twee veroordelingen.
He has two convictions.
Learn
Hij heeft veel boeken over de geschiedenis.
He has a lot of books on history.
Learn
Hij heeft veel gezag.
He has a lot of authority.
Learn
Hij heeft veel zelfvertrouwen.
He has a lot of self confidence.
Learn
Hij heeft verzuim.
He’s absent.
Learn
Hij heeft zelfmoord gepleegd.
He committed suicide.
Learn
Hij heeft zich bekeerd en woont nu als pater in een abdij.
He has repented and now lives as a father in an abbey.
Learn
Hij heeft zich uit de naad gewerkt om de deadline te halen.
He worked hard to meet the deadline.
Learn
Hij heeft zijn adres gewijzigd.
He has changed his address.
Learn
Hij heeft zodanig veel geluk.
He is such a lucky guy.
Learn
Hij hing het aan de grote klok.
He made it public.
Learn
Hij houdt ervan de draak te steken met collega’s.
He likes to mock colleagues.
Learn
hij ijsbeerde heen en weer voor de haard
he paced back and forth in front of the hearth
Learn
hij is
he is
Learn
Hij is aardig.
He is nice.
Learn
Hij is afhankelijk van zijn vader.
He is dependent on his father.
Learn
Hij is alleen thuis.
He’s home alone.
Learn
Hij is altijd bezig.
He’s always busy.
Learn
Hij is altijd op tijd.
He is always punctual.
Learn
Hij is blij.
He is happy.
Learn
Hij is daar.
He’s there.
Learn
Hij is daarvoor verantwoordelijk.
He is responsible for it.
Learn
Hij is de erfgenaam.
He is the heir.
Learn
Hij is de nieuwe situatie rap gewoon geworden.
He quickly adjusted to the new situation.
Learn
Hij is een afstammeling van koningin Victoria!
He’s a descendant of Queen Victoria!
Learn
Hij is een dappere man.
He is a brave man.
Learn
Hij is een dwaas.
He is a fool.
Learn
Hij is een echte waaghals op zijn motor.
He’s a real daredevil on his motorcycle.
Learn
Hij is een goede schrijver.
He is a good writer.
Learn
Hij is een grote lafaard.
He is a big coward.
Learn
Hij is een machtige tovenaar.
He is a mighty sorcerer.
Learn
Hij is een pijp aan het roken.
He’s smoking a pipe.
Learn
Pagination
First page
« First
Previous page
‹ Previous
…
Page
42
Page
43
Page
44
Page
45
Current page
46
Page
47
Page
48
Page
49
Page
50
…
Next page
Next ›
Last page
Last »