Skip to main content
Understand spoken Dutch
Search
User account menu
Show — User account menu
Hide — User account menu
Log in
Understand spoken Dutch
Search
Search
Main navigation
Show — Main navigation
Hide — Main navigation
Home
Online Lessons
Dictionary
FAQ
Donate
Blog
Testimonials
Contact
Breadcrumb
Home
Dictionary
Dutch-English Dictionary - H
Primary tabs
English-Dutch
Dutch-English
Dialogues
0
(1)
1
(9)
2
(3)
A
(711)
B
(1121)
C
(198)
D
(3949)
E
(1470)
F
(203)
G
(922)
H
(2232)
I
(1321)
J
(284)
K
(769)
L
(463)
M
(718)
N
(389)
O
(801)
P
(524)
Q
(2)
R
(392)
S
(1101)
T
(1084)
U
(193)
V
(1254)
W
(1133)
X
(3)
Y
(88)
Z
(925)
Dutch
Recording
English
Learn
Hij staat op de rand van de afgrond.
He is on the edge of the abyss.
Learn
hij strekte zijn snoet juist naar het eendje uit
he stretched his snout straight towards the duckling
Learn
hij studeert
he studies
Learn
Hij studeert wiskunde.
He studies maths.
Learn
Hij talmt al maanden met het afleveren van de bouwvergunning, ondanks het positief advies van de Overlegcommissie.
He lingers for months with the delivery of the building permit, despite the positive opinion of the Consultation Committee.
Learn
hij tastte achter zich
he felt behind him
Learn
Hij tastte in het donker.
He groped in the dark.
Learn
Hij tracht wanhopig de achterstand goed te maken.
He’s desperately trying to make up for the delay.
Learn
Hij trachtte op te staan.
He tried to stand up.
Learn
Hij veegde zijn bezwete kale kruin af.
He wiped his sweaty bald head.
Learn
Hij verdient twintig dollar per dag.
He earns twenty dollars a day.
Learn
hij vergezelt me overal
he accompanies me everywhere
Learn
Hij verhaspelde zijn zinnen.
He muddled his sentences.
Learn
hij verheugde zich weliswaar op het nieuwe schooljaar
he was looking forward to the new school year
Learn
Hij verkoopt allerlei producten.
He sells all sorts of products.
Learn
Hij verlaat het huis.
He leaves the house.
Learn
Hij verloor de belangstelling voor politiek.
He has lost interest in politics.
Learn
Hij verloor zijn schwung.
He lost his momentum.
Learn
Hij verrast mij telkens weer.
He keeps surprising me.
Learn
Hij verslaat de tegenstander.
He defeats the opponent.
Learn
hij vervangt
he replaces
Learn
Hij verwoestte de boerderij.
He destroyed the farm.
Learn
Hij verwoestte de stad.
He destroyed the city.
Learn
Hij verwoestte steden en boerderijen op zijn pad.
He destroyed cities and farms in his path.
Learn
Hij voelde een golf van opwinding.
He felt a wave of excitement.
Learn
Hij voelde zich een beetje beverig.
He felt a little shaky.
Learn
Hij voelde zich enigszins teleurgesteld door het resultaat.
He felt somewhat disappointed by the outcome.
Learn
Hij voelde zich onbehaaglijk in het donker.
He felt uneasy in the dark.
Learn
Hij voelde zich rotter dan ooit.
He felt worse than ever.
Learn
Hij vonnist streng.
He judges harshly.
Learn
hij vroeg me
he asked me
Learn
Hij vroeg me of ik hem een plezier kon doen.
He asked me whether I could do him a favour.
Learn
hij was
he was
Learn
Hij was aanwezig tijdens de vergadering.
He was present at the meeting.
Learn
Hij was altijd nogal een zonderling.
He had always been a bit of an oddball.
Learn
hij was boos dat ik het niet deed
he was angry that I hadn’t done it
Learn
Pagination
First page
« First
Previous page
‹ Previous
…
Page
46
Page
47
Page
48
Page
49
Current page
50
Page
51
Page
52
Page
53
Page
54
…
Next page
Next ›
Last page
Last »