Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - H

0 (1) 1 (9) 2 (3) A (711) B (1121) C (198) D (3949) E (1470) F (203) G (922) H (2232) I (1321) J (284) K (769) L (463) M (718) N (389) O (801) P (524) Q (2) R (392) S (1101) T (1084) U (193) V (1254) W (1133) X (3) Y (88) Z (925)
Dutch Recording English Learn
Hij was buitengewoon beleefd.
He was exceptionally polite.
Hij was de gedoodverfde leider van de groep.
He was the presumed leader of the group.
Hij was een groot bewonderaar van Albert Einstein.
He was a great admirer of Albert Einstein.
Hij was een zeer wijs, rijk en machtig koning.
He was a very wise, rich and powerful king.
Hij was eens hier.
He was once here.
Hij was niet parelwit en doorschijnend meer.
He wasn’t pearly white and translucent any more.
Hij was vlak achter mij.
He was just behind me.
Hij was zich niet bewust van het gevaar.
He was not aware of the danger.
Hij was zwaar gewond.
He was badly wounded.
Hij weet alles.
He knows everything.
Hij werd aanzienlijk rijk voordat hij stierf.
He became very rich before he died.
Hij werd betrapt op liegen.
He was caught lying.
Hij werd gearresteerd voor heling.
He was arrested for fencing stolen goods.
Hij werd geboren omstreeks 1980.
He was born around 1980.
Hij werd geboren op 28 mei.
He was born on May 28.
Hij werd gepest door zijn vrienden op school.
He was bullied by his friends at school.
Hij werd geschorst voor onzedelijk gedrag.
He got expelled for lewd conduct.
Hij werd nijdig om niets.
He got angry over nothing.
Hij werd op heterdaad betrapt met de gestolen goederen.
He was caught red-handed with the stolen goods.
Hij werd rood van woede.
He was red with anger.
Hij werd vriendelijk bejegend.
He was treated kindly.
Hij wil een auto kopen.
He wants to buy a car.
Hij wil graag aanschuiven.
He wants to join.
Hij wil leren koken.
He wants to learn to cook.
Hij wil veeleer slapen dan studeren.
He rather wants to sleep than study.
Hij wist dat Perkamentus die smoes onmiddellijk zou doorzien.
He knew that Dumbledore would immediately see through that excuse.
Hij woont in het Verenigd Koninkrijk.
He lives in the United Kingdom.
hij wordt
he becomes
Hij wordt gepest op school.
He is being bullied at school.
hij wreef over zijn kin
he rubbed his chin
Hij zaagde houtblokken voor de open haard.
He sawed logs for the fireplace.
Hij zal bij ons komen wonen.
He will come to live with us.
Hij zal de troon opvolgen.
He will succeed to the throne.
Hij zal het werk niet aankunnen.
He will not be able to do the work.
Hij zal naar school lopen.
He will walk to school.
Hij zal nadien komen.
He will come afterwards.