Understand spoken Dutch

Verbs (simple past) Examples Dutch lesson

Recording English Dutch Status
I have dishonored my family. Ik heb mijn familie onteerd.
He has dishonored the family. Hij heeft de familie onteerd.
She acted in the play. Ze speelde in het toneelstuk.
He gathered his books together. Hij nam zijn boeken bij elkaar.
We were going to visit an old lady. We zouden een oude dame gaan bezoeken.
The house started shaking. Het huis begon te trillen.
Some children ran into the garden Enige kinderen kwamen de tuin inlopen
and bread and cake were thrown into the water en er werd brood en koek in het water geworpen
He spoke mockingly of her achievements. Hij sprak spottend over haar prestaties.
His witty remark made everyone laugh. Zijn kwinkslag deed iedereen lachen.
The hauling of heavy furniture lasted for hours. Het gezeul met de zware meubels duurde uren.
I wish you had called ahead. Ik wou dat je van tevoren had gebeld.
We shouldn’t make fun of him so often. We zouden niet zo vaak de draak met hem moeten steken.
They clapped their wings, and swam proudly in the water. Zij klapten met hun vleugels en zwommen fier in het water.
the children tumbled over each other, in order to catch the duckling de kinderen liepen elkaar omver, om het eendje te pakken
We were so excited that we couldn’t sit still. We waren zo opgewonden dat we niet stil konden zitten.
And the mother said, “I wish you went away from here!” En de moeder zeide: “Ik wou, dat je maar ver hier vandaan waart!”
Her little hands were almost completely frozen from cold. Haar handjes waren bijna geheel van de kou verstijfd.
It rushed into the water, plunged in and swam towards the beautiful swans En het snelde naar het water, plofte er in en zwom naar de prachtige zwanen toe
At last he became exhausted, and lay still and helpless, frozen fast in the ice. Eindelijk werd het moede, bleef doodstil liggen en vroor in het ijs vast.